Banner stratenplan

Het gemak doet het meeste pijn

Toen mijn drie zussen, broer, moeder en ik veertien jaar geleden kwamen wonen op vierhoog in de Haagse Schilderswijk, hadden we geen idee waar we beland waren. In de straat was een bibliotheek, mijn toekomstige basisschool stond er schuin tegenover, er waren genoeg speeltuinen, hier en daar een eettent en aan de overkant zat de huisarts, waar mijn moeder stamgast zou worden. Meer dan prima, dacht de vrouw des huizes. Er was toch weinig keus.

Al moet ik zeggen dat moeder niet wist dat zich in de Schilderswijk een exodus had voltrokken. Blijkbaar hadden veel ‘rasechte’ Hagenaars, mensen met een grove tong, een paar decennia geleden de benen genomen, omdat de wijk steeds meer verkleurde door mensen uit landen van melk en honing; mensen die vaak nog altijd de Nederlandse taal niet machtig zijn en daarom ook niet mondig genoeg zijn.

Evenmin wist mijn moeder dat ze elke keer als ik naar buiten ging zou zeggen dat ik God moest aanroepen, omdat het gevaar voor het oprapen lag.

Juist dat altijd onvoorspelbaar gevaar, dat vanuit verschillende hoeken kon komen – bijvoorbeeld een kameraad met gedragsproblemen, een van de verslaafden die in het pension tegenover het Oranjeplein woonde, een agent en zijn botte knie, een doorgedraaide godsgelovige en de gil van een buurvrouw of haar zoon – maakte dat ik me nooit daadwerkelijk thuis heb gevoeld in de Schilderswijk. Het is treurig dat sommige jeugdvrienden dat wel hebben.

Inmiddels denk ik: “Dat gevaar maakt dat een kind het recht heeft om niet op te groeien in een dergelijke buurt.” Maar rechten liggen niet voor het oprapen. Echter, ik besef dat ik veiligheid niet eens kan definiëren en ik weet inmiddels dat de basale zaken het lastigst te definiëren en blijkbaar evenzeer te verwerven zijn.

Van mijn moeder kreeg ik mee dat voorzichtigheid een deugd is. Het huis waarin we woonden stond op haar naam, toch was het niet van ons. Zo moesten we niet zolang geleden op onze blote knieën aan de woningbouw vragen of de scheve scharnieren van alle slaapkamerdeuren vervangen konden worden. “Dat kan niet”, zei de man, die met zijn grote zwarte map, in een jeans en met stevige schoenen aan het huis in kwam. Daarvoor zou namelijk het hele huis verbouwd moeten worden en dat gebeurde alleen als een gezin vertrekt. We geloofden hem. Alleen zijn collega die een paar weken later wel de deurklink van mijn slaapkamerdeur verving zei dat dat kolder was. “Jullie moeten je mond opentrekken”, zei hij, “niet smeken of vragen, maar gewoon eisen, want ze houden jullie voor de gek.”

Nu ik het toch over de woningbouw heb, zou ik kort het verhaal van Trees willen vertellen. Ik ken Trees als een warm mens en zoals veel mensen uit het onderwijs heeft ze geloof in anderen, hoe jong ook, en in de toekomst, hoe naar vandaag ook is. Zo’n zes jaar geleden begon het getouwtrek tussen woningcorporatie Vestia en Trees. De gevel van haar woning, waar ze sinds 1996 woont, was niet waterdicht. Op haar muren zat schimmel. Ze hield daar gezondheidsklachten aan over. Of, zoals de GGD concludeerde: “Haar gezondheidsklachten werden veroorzaakt door bouwkundige zaken” (AD Haagse Courant). Vestia zorgde ervoor dat Trees tijdelijk in een hotel kon verblijven. Bij terugkomst in haar eigen huis kreeg ze van Vestia een rekening van 11.000 euro voor de hotelkosten.

Wat Trees is overkomen is mensonterend, maar niet uniek. Pas toen de Pandbrigade dreigde met een boete werkte de woningbouw er daadwerkelijk aan. Of pas toen media aandacht gaven aan Trees haar situatie. Maar dat is misschien juiste wel het hardnekkige probleem van deze tijd: het imago van organisaties en de overheid moet gered worden. De burgers offeren we op. Al kan ik me voorstellen dat niet iedereen hier in de zaal het zo ervaart.

Nog een anekdote, noem het een mop. Ik hoorde deze van een medestudent. We begonnen beiden net in Leiden aan onze bachelor Rechtsgeleerdheid. Een andere student zou tijdens de introductieweek tegen haar hebben gezegd dat als je geen kamertje kunt huren in Leiden, dat je ouders dan ook gewoon een huis voor je kunnen kopen, net zoals die van haar hebben gedaan. Die medestudent vond het vooral komisch. Mij deed het gemak waarmee sommigen blijkbaar door het leven gaan zeer.

Zelf vond ik pas twee maanden geleden een eigen studio. Op 1 april kreeg ik de sleutel. Voor een zakcentje, 550 euro per maand, huur ik nu 27 m2. Ach, inmiddels weet ik dat we een samenleving zijn die zich stukbijt op lage lonen voor hen die ons fundament zijn, tegelijkertijd vinden we het gewoon dat men zich kapot betaalt aan de almaar stijgende huur. De muren van mijn studio waren geel, het vet kleefde aan alle kastjes en hoekjes en de deuren moeten nog steeds gerepareerd worden. Maar goed, meer dan prima dacht de woningbouw en ikzelf evenzeer. Er is toch weinig keus. En ik heb het recht om niet langer in de Schilderswijk te wonen, het recht om mijn nest te overvleugelen, de onveiligheid te ontstijgen.

Tayfun Balcik, een vriend, historicus en journalist, zei onlangs in zijn speech tijdens een demonstratie dat hij tot zijn 37ste in zijn ouderlijke huis moest wonen. Hij had 15 jaar op een wachtlijst gestaan voor een sociale huurwoning in de hoofdstad. Een van de grootste pijnpunten, zo vertelde hij, was het feit dat hem de kans was ontnomen een gezin te stichten.

Ik had deze verhalen het liefst niet zelf verteld. Aan de organisatie had ik gevraagd of het mogelijk was om deze groep een podium te geven. Daar was deze bijeenkomst niet de geschikte plek voor. Uiteraard begrijpelijk: leed kent immers een tijd. Maar ik wilde wel zelf die verhalen vertellen. Omdat het hoofddoel van vrijwel al mijn verhalen en interviews het vergroten van empathie is. Omdat de woon-, dan wel woningsmarktproblematiek meer is dan betaalbaarheid, winstbejag en het streven naar kwantiteit, meer dan een woning (want het gaat ook om een buurt) en meer dan de verhouding woningbouwcorporatie en burger. Omdat mensen als Trees en die Amsterdamse vriend niet in verenigingen zitten, niet in panels, niet een podium als deze krijgen en waarschijnlijk niet hier in de zaal zitten.

Mij werd gevraagd een column te schrijven over het belang van het betrekken van jongeren bij de woningbouwopgave. Voor mij raakt deze vraag aan participatie. Mijns inziens is, als het gaat over de betrokkenheid, het delen van de verhalen tijdens bijvoorbeeld dit soort bijeenkomsten en demonstraties meer dan voldoende. Maar dus niet alleen de verhalen van jongeren. Verder dan het delen van verhalen zou de betrokkenheid niet moeten gaan. We kunnen niet meer dan dat verwachten van de burger die zijn brood niet verdient met de woningbouwopgave. Participatie is immers niet bedoeld om fundamentele rechten te garanderen, niet bedoeld om complexe problematiek op te lossen. En: de kans dat het meedenken en meedoen, vooral als het gaat over dit soort grote kwesties, schijninspraak is, is groot. Daarnaast: participatie is geen synoniem van de democratisering van de samenleving. Participatie van de burger, hoe jong ook, is een arm, een schouder en pluim van burger naar burger; en dat is al veel. Bovendien moet participatie geen mogelijkheid zijn om verantwoordelijkheid te verkruimelen. De woningbouwopgave moet niet liggen bij bijvoorbeeld jongeren die voor wat siroop, een appel en een ei meedenken. De burger verdient het om gediend te worden en heeft er recht op dat haar basale rechten garandeerd worden, dat haar zorgen worden weggenomen, zonder zich daarvoor zelf in te hoeven zetten. Bovendien zijn er nog genoeg buurtfeestjes te organiseren, jonge buurtgenoten die bijles nodig hebben en eenzamen die gezien willen worden.

Tegelijkertijd: misschien klinkt het wat naïef, na de rits problemen en zorgen van hiervoor, maar ik heb het vertrouwen in de mensen voor wie het oplossen van deze opgave hun expertise is. En vooral in hun empathie.

Tot slot, nog over die rits aan problemen en zorgen. Het feit dat bijvoorbeeld iemand of een organisatie over je heen loopt is vaak niet het pijnlijkste; het gemak waarmee het gebeurt is dat wel. En dat is het dus: het gemak waarmee in sommige buurten de armsten moeten vertrekken, het gemak waarmee jezelf redden en je eigen kansen creëren als eenvoudig wordt gezien, het gemak waarmee mensen in schimmelhuizen moeten leven, simpelweg omdat die huizen decennialang niet zijn onderhouden. Het is het gemak dat het meeste pijn doet.

Hizir Cengiz droeg dit essay voor op het jaarcongres Stedelijke Transformatie. Wilt u meer weten over dit congres? Lees dan de terugblik.