Banner stratenplan

Geef sporten, bewegen en spelen meer (openbare) ruimte

Mensen die voldoende sporten en bewegen hebben minder kans op gezondheidsklachten. Daarom stimuleert de rijksoverheid mensen om meer te sporten en bewegen. Die ambitie komt in gevaar door de druk op de openbare ruimte, zo blijkt uit onderzoek in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Door Rob Hendriks

Hoe kun je gezonde leefomgevingen planmatig én financieel mogelijk maken?

Als je sporten, bewegen en spelen letterlijk een grotere plek wil geven bij het inrichten van de (openbare) ruimte vraagt dat om:

  • actieve inzet van gemeenten en steun van het Rijk. Dat is noodzakelijk om sport en bewegen een goede plek te geven in ruimtelijke plannen.
  • een betere verankering van de ruimte voor sport en bewegen
  • kennisontwikkeling over financiële stromen
  • financiële ondersteuning vanuit het Rijk
  • gezamenlijke richtlijnen, en integrale samenwerking tussen het fysieke en sociale domein
  • een maatwerk benadering voor verschillende gebiedstypen

Bron: Ruimte geven aan sport en bewegen. Deze publicatie is gebaseerd op onderzoek naar de relatie tussen ruimte voor sport, bewegen en spelen en ruimtelijke ordeningsafwegingen van Urbahn Stedenbouw en Platform31. De aanbevelingen zijn gepresenteerd tijdens het Jaarcongres Stedelijke Transformatie 2025.

De overheid wil dat 75 procent van de Nederlandse bevolking in 2040 aan de Nederlandse Beweegrichtlijnen voldoet. Want dit verkleint de kans op lichamelijke en mentale gezondheidsproblemen. Volgens die richtlijnen zouden volwassen zich minstens 150 minuten per week matig of zwaar intensief zouden moeten inspannen. Kinderen tot 18 jaar zouden dit minimaal één uur per dag moeten doen. Daarnaast worden activiteiten aanbevolen die spieren en botten verbeteren. Veel stil zitten moet we zoveel mogelijk voorkomen. “Om voldoende te sporten, spelen en bewegen hebben we de openbare ruimte heel hard nodig”, zegt stedenbouwkundige Wendy van Kessel, directielid bij Urbahn Stedenbouw. Zij onderzocht samen met Platform31 of er wel voldoende ruimte is om de ambities waar te maken.

Rol overheid verandert

Van Kessel onderzocht niet alleen de ruimtelijke afwegingen zoals die tegenwoordig worden gemaakt, maar deed ook historisch onderzoek hiernaar. De bevindingen laten zien dat de rol van de overheid aanzienlijk veranderde. “Rond 1900 woonden arbeiders onder slechte omstandigheden en er was geen beleid op het gebied van sport, spel en bewegen. Maar geleidelijk aan werd gezondheid een belangrijk thema. Private partijen speelden hierop in met speeltuinverenigingen en de aanleg van parken en sportvelden”, vertelt Van Kessel.

Wettelijke instrumenten

Met de invoering van de Woningwet (1901) kwam er voor het eerst beleid op het gebied van gezondheid. De wet moest bouw en bewoning van slechte en ongezonde woningen onmogelijk maken en de bouw van goede woningen bevorderen. “Hiermee kwam een instrument beschikbaar voor het Rijk om samen met woningcorporaties aan steden te werken en daarbij ook collectieve voorzieningen en groen in te plannen. Dat gebeurde zoveel mogelijk in de wijk, want mensen hadden nog geen auto tot hun beschikking. Gemeenten laten gymzalen bouwen, meestal bij scholen om kinderen lichamelijk op te voeden.”

Meer vrije tijd

Ook zijn er in die periode belangrijke maatschappelijke veranderingen, zoals de komst van de 8-urige werkdag. “Mensen krijgen steeds meer vrije tijd en sport wordt een belangrijke vrijetijdsbesteding. Dat zorgt ervoor dat het verenigingsleven ontstaat.” Na de Tweede Wereldoorlog wordt volop ingezet op de ontwikkeling van de welvaartsstaat, wat ook zichtbaar wordt in de stedenbouw waar sport, spel en bewegen steeds meer een plaats krijgt. Nieuwe naoorlogse wijken krijgen hun eigen voorzieningen voor sport, ontspanning en recreatie. Steden en wijken gaan zich ontwikkelen op basis van kengetallen. Op basis van het aantal inwoners werd bekeken hoeveel voorzieningen er moesten komen.

Beleid verschuift

De nota Lichamelijke Vorming en Sport (1960) heeft veel invloed op de verdere groei van sportverenigingen en landelijke sportorganisaties die voortaan gesubsidieerd worden. Van Kessel: “De organisatiegraad neemt toe en nieuwe sporten als volleybal en basketbal werden populair. Er komt ook geld beschikbaar om gemeenten te ondersteunen in het bouwen van sporthallen. In de jaren 70 zijn ontzettend veel sportvoorzieningen gebouwd.” De Wet op de Ruimtelijke Ordening (1965) brengt het vliegwiel nog verder in versnelling. Want ook op ruimtelijk niveau komt er nu een instrument om de aanleg van sportvoorzieningen te sturen. “Deze twee wetten hebben samen geleid tot een grote groei van sportvoorzieningen”, aldus Van Kessel. Eind jaren 70 verschuift het beleid. Het aantal mensen dat sport en beweegt, blijft achter bij de groei van het aantal sportvoorzieningen. “Er verschijnen wetenschappelijke onderzoeken die aantonen dat sporten gezond is en ook wordt sport vaker ingezet om sociale cohesie te bevorderen.”

Ondertussen gaat het Rijk decentraliseren en worden gemeenten zelf verantwoordelijk voor gebiedsontwikkeling. “Er worden prestatieafspraken gemaakt en gemeenten krijgen pas subsidie vanuit het Rijk als zij de afgesproken woningaantallen hebben gerealiseerd.” Tegelijk wordt het sportlandschap diverser, waarbij individuele sporten steeds belangrijker worden. De focus op gezondheid en iedereen aan het sporten krijgen, zet zich door. In 2001 verschijnt er voor het eerst een nota die zich richt op sport, bewegen en gezondheid waarin ook kwantitatieve doelen worden geformuleerd.

Minder publieke sturing

In de loop der jaren is de rol van de overheid veranderd, stelt Van Kessel vast. “Er was een heel actieve overheid met een grondpolitiek die opdrachten gaf aan woningcorporaties en ontwikkelende partijen om behalve woningen ook sociale en maatschappelijke voorzieningen te creëren. Dat grondbeleid is geleidelijk aan minder actief geworden. De focus kwam op woningbouw te liggen, waardoor het voor gemeenten moeilijker is geworden om sport, spel en bewegen rond te financieren. Daarvoor zijn ze afhankelijk van co-partners zoals woningcorporatie en ontwikkelaars. Dit betekent dat er onder de streep minder publieke sturing is op gezondheid en met name ook de ruimte voor sporten, bewegen en spelen.”

Woningbouwopgave zet voorzieningen onder druk

Sinds begin jaren 80 gaat woningbouw niet meer hand in hand met nieuwe sociaal-maatschappelijke voorzieningen. Dat begint inmiddels tot een leegloop van de binnenstad te leiden, signaleert Van Kessel. “We zien nu dat gezinnen de stad verlaten omdat er geen voorzieningen voor ze zijn. In de wederopbouwwijken zien we dat tussen 1950 en 1980 heel veel energie is gestoken in die buurtvoorzieningen. Die wijken zijn veranderd: er wonen nu heel veel ouderen. De buurtvoorzieningen zijn verouderd en toe aan renovatie. Maar de prioriteit ligt nu bij woningbouw, waardoor de voorzieningen onder druk komen te staan. Op het moment dat we woningbouw ten koste laten gaan van buurtvoorzieningen krijgen we die nooit meer terug.”

Ook in de landelijke gebieden staan de voorzieningen onder druk: ruimtegebrek is meestal niet het probleem, maar wel de afstanden tot de voorzieningen: die worden steeds groter. Sportverenigingen staan onder druk en gaan fuseren. Dan wordt er misschien een prachtige nieuwe plek aangeboden, maar wel een dorp verderop.” De verschillende gebiedstypen vragen elk om een eigen benadering. “Maar in alle gevallen geldt: zonder actieve inzet van gemeenten en steun van het Rijk krijgt sport en bewegen te weinig plek in ruimtelijke plannen.”